DE PUBLIEKE VERSUS DE PRIVATE SFEER
Eerder gebruikte ik Arendts visie op het publieke karakter van het begrip ‘vrijheid’, als onderdeel van de Narratieven die ik schreef in opdracht van het Atelier Stadsbouwmeester. Haar inspirerende ideeën koppelen dit vrijheidsbegrip aan de publieke ruimte van de oorspronkelijk Griekse polis.
Volgens het oud-Griekse denkbeeld kon vrijheid alleen in de relationele sfeer van de polis ontstaan: vrijheid werd met andere woorden niet onafhankelijk, maar juist ten opzichte van anderen gedefinieerd. Vrijheid was onlosmakelijk verbonden met de publieke en dus politieke ruimte: zolang de door mensen gemaakte wereld geen podium voor spreken en handelen zou worden, bezat de vrijheid geen wereldlijke realiteit.
Zonder een politiek gewaarborgde publieke ruimte miste de vrijheid de wereldlijke ruimte waarin deze kan verschijnen, zo was de gedachte.
Die ‘geïndividualiseerde’ standaardhuizen brachten me echter een passage in herinnering uit haar doorwrochte studie naar totalitaire systemen, The Origins of Totalitarianism, een werkelijk omvattend boek uit 1951. Het is namelijk alsof we de publieke en private sfeer hebben ‘omgeruild’ en tegenwoordig als diametraal tegengesteld ervaren.
In een geciviliseerde wereld, zo stelt Arendt terecht, is iedereen in de publieke sfeer gelijk. Dat wil zeggen: iedereen heeft gelijke rechten als gevolg van de maatschappelijke organisatie, voor zover die wordt geregisseerd door het principe van gerechtigheid. We worden niet als gelijken geboren, maar worden gelijken in de publieke ruimte.
Daartegenover staat de private sfeer, die wordt gekenmerkt door verschillen en differentiatie. Starend naar schots 6 kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat juist onze private sfeer gelijkvormig is geworden, terwijl we naar de publieke ruimte toe onze individualiteit acteren, zonder dat we daarvoor daadwerkelijk een podium behoeven. Sterker nog, we zijn liever onderdeel van het decor.
Zien we onszelf als een moderne en open samenleving (en ik kan me eerlijk gezegd geen vakman, politicus of ambtenaar voorstellen die dit zou willen tegenspreken), zullen we deze ervaring toch moeten willen omkeren – ook al is wat ik constateer wellicht slechts schijn
“We zoeken en vinden voortdurend nieuwe mogelijkheden, maar waarom lijkt het zo moeilijk om deze overtuigend te benutten?”
In een tijd van ‘participatie’, ‘burgerinitiatieven’ en de mode van zelfredzaamheid zouden we mogen verwachten dat we variatie en verscheidenheid stimuleren, zowel in de private sfeer van de woonomgeving als in de manier waarop we onze directe woonomgeving inrichten. Dit is toch wat de op het individu gerichte democratieën van na de oorlog, wat de huidige information age onderscheidt van de hoogontwikkelde politieke gemeenschappen in de eeuwen daarvoor?
Van de antieke stadsstaten tot de moderne natiestaten, altijd is er tenslotte op homogeniteit aangedrongen, omdat elke vorm van afwijking, van differentiatie, verdacht was, wantrouwen creëerde en zogenaamd tot discriminatie of blinde haat zou leiden.
Het lijkt erop dat onze huizenmarkt de uitgebleven ruimtelijke invloed van de digitale revolutie volgt. Over de digitalisering constateerde Saskia Sassen al in 1999 dat het creëren van mogelijkheden niet automatisch betekent dat deze ook gerealiseerd worden. Verwacht werd dat het internet onze manier van werken fundamenteel zou veranderen, dat we onze samenleving anders zouden organiseren, dat we ons ruimtelijk doen en laten zouden herzien en dat ons begrip van nabijheid blijvend zou worden beïnvloed.
Niets bleek minder waar. De verstedelijking gaat sneller dan ooit; cultuur, werk en geld ballen samen in stedelijke brandpunten. Als het internet al iets heeft bewerkstelligd, dan is het de bestendiging en bekrachtiging van bestaande structuren en ontwikkelingen.
We verwachtten wellicht dat onze keuzevrijheid en informatiegaring zouden toenemen, dat het de toegankelijkheid van informatie en kennisstructuren zou verbeteren. Telkens blijkt echter dat het internet onze aandacht versmalt, dat het de ontsluiting van differentiatie en diversiteit bemoeilijkt, dat het mogelijkheden beperkt. Tegenwoordig consumeert 99 procent online passief wat de overige 1 procent creëert.
We zoeken en vinden voortdurend nieuwe mogelijkheden, maar waarom lijkt het zo moeilijk om deze overtuigend te benutten?