Manifest voor het debat als kennisbron
Groningen
Jaar2019
TypeEssay
OpdrachtgeverPlatform GRAS Magazine
Eind juni organiseerden we met De Deur in Huis een lezing over het Groninger Forum. Het gebouw is bijna klaar, een uitgelezen moment om dit ambitieuze stedelijke icoon kritisch te beschouwen. We vroegen architect Pieter Bannenberg (NL Architects) naar zijn ervaringen, naar hoe hij een gebouw van die omvang en met dat gelaagde programma probeert te verbinden met het openbare leven in Groningen. Maar een klassieke lezing werd het niet. Eerder een gesprek, in de hoop om het debat over de stad leven in te blazen.
We benaderden naast Pieter ook Niek Verdonk: als voormalig stadsbouwmeester en adviseur voor de gehele transformatie van de Grote Markt Oostzijde is hij één van de weinigen die al bijna twee decennia aan het project werkt. En we nodigden Ed Taverne uit, emeritus hoogleraar Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Een kritische blik van buiten leek ons ook relevant en Ed heeft zich zich als wetenschapper altijd actief gemengd in het publieke debat.
PLEK VOOR ONTWERP EN DEBAT
Voor wie de lezing gemist heeft, helaas, je gaat er hier geen verslag van vinden. Met Ed sprak ik af dat we samen de inhoud van het debat zullen aangrijpen voor artikelen en essays in dit online magazine, dus wordt vervolgd. Op dit moment willen we echter vooral aandacht vragen voor het initiatief, noem het onze missie.
Twee jaar geleden richtte ik samen met Emiel Noordhuis De Deur in Huis op. Met ons bureau proberen we de verbinding tussen praktijk en theorie op te zoeken: Emiel opgeleid als ontwerper, ik als historicus. Hoe het profiel van zo’n bureau eruit moest zien, wisten wij ook niet precies. Gewoon uitproberen leek ons het beste.
“Onze overtuiging is dat niet alleen ontwerpen, tekeningen en visualisaties, maar ook woorden, debatten, tentoonstellingen en manifestaties bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied.”
Wat we wel helder voor ogen hadden: het creëren van een plek waar we meer konden doen dan ons dagelijks werk. We noemden het zodoende een plek voor ontwerp en debat. Deze drang komt voort uit onze overtuiging dat niet alleen onze ontwerpen, tekeningen en visualisaties, maar ook onze woorden, debatten, tentoonstellingen en manifestaties bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied. Ze kunnen een kritisch vertoog over de stad voeden en daarmee een bijdrage leveren aan de stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling als geheel.
In het pakhuis aan de Pottebakkersrijge proberen we verschillende activiteiten te ontplooien, vanuit een verschillend engagement: los van ons dagelijks werk, maar ook gekoppeld aan de opdrachten waaraan we werken.
DE OOSTZIJDE VAN DE GROTE MARKT
Dat we eind juni een eerste lezing over het Forum organiseerden als start van een ‘debatreeks’, was naast onze ambities en wensen het rechtstreekse gevolg van een opdracht. Of wij een boek wilden maken over de gehele herontwikkeling van de oostzijde van de Grote Markt, vroeg de gemeente ons. Dat wilden we wel.
Hoe meer we ons erin verdiepen, hoe meer we ontdekken dat deze plek eigenlijk één lange ruimtelijke geschiedenis vertegenwoordigt, beginnend op het moment dat de Canadezen de noord- en oostzijde van de Grote Markt kapotschoten.
Granpré Molière tekende kort na de Tweede Wereldoorlog al een theater aan de oostzijde. Het debat over deze kant van de Grote Markt is sindsdien pakweg elke twee decennia opnieuw gevoerd en gevoed.
Wij begonnen ons af te vragen: zou Pieter wel op de hoogte zijn van de gelaagde ruimtelijke en functionele ontwikkeling van deze plek? Hoe heeft de gemeente de opgave benaderd, binnen deze ‘zware’ context? En is er eigenlijk voldoende gedebatteerd over deze (voorlopig) laatste episode van de Grote Markt Oostzijde?
KENNISONTWIKKELING IS VANZELFSPREKEND
Het lijken ons vragen die relevant zijn voor een dergelijke opgave en opdracht, die we bovendien graag publiekelijk aan de orde willen stellen. Het klinkt allemaal weinig opmerkelijk; elk bureau dat vakmanschap serieus neemt, kan niet om kennisontwikkeling heen. Dit zou vanzelfsprekend moeten zijn en dat is het volgens ons ook.
Dat we binnen de context van deze opgave de kans krijgen om hieraan bij te dragen, vinden we evenwel het vermelden waard. Vooral omdat we willen benadrukken dat het een voorrecht is om in een stad te wonen waar de gemeente deze bijdrage relevant en de moeite van het onderzoeken waard vindt. Wie goed om zich heen kijkt, ziet dat een dergelijke houding niet meer evident is. Er wordt wel degelijk aan de basisprincipes van onze kennisstructuren gemorreld.
Het lijkt haast alsof de ontwikkeling en toepassing van kennis onder druk zijn komen te staan, sinds we er een ‘economie’ van hebben gemaakt. Met een begrip als ‘kenniseconomie’ is dit misschien ook niet zo gek, de termen ‘kennis’ en ‘economie’ bijten elkaar enigszins.
“De schandalen over de afbraak van onafhankelijke media in Europa stapelen zich op.”
Berichten over de inflatie van ons universitair onderwijs als gevolg van financieringsmodellen volgen elkaar steeds sneller op. Maar ook kritische onderzoeksjournalistiek heeft het steeds moeilijker in Nederland en Europa. En dat nu we juist beter dan ooit informatie kunnen ontsluiten en uitwisselen.
De schandalen over de afbraak van onafhankelijke media in Europa stapelen zich op. Blijkbaar wordt door de ultieme transparantie die er nu is data zichtbaar die het daglicht niet kan verdragen; die mensen ertoe aanzet kennis en ontwikkeling te frustreren, te saboteren, of zelfs gewoon pertinent leugens te verkondigen. Meer informatie betekent kortom niet automatisch meer kennis.
EEN NIEUWE GENERATIE INFORMATIE
Misschien is het tekenend voor onze generatie, of komt het door onze huidige staat van cultuur, dat we ervan schrikken dat dergelijke kennisstructuren zomaar kunnen verdwijnen. Wij zijn opgegroeid in een tijd dat informatievoorziening een redelijk vanzelfsprekende, publieke en goed onderhouden dienst was. Met de komst van het internet en later van sociale media was het gemakkelijk om te verwachten dat deze situatie alleen maar beter zou worden.
Twee berichten trokken eind juni onze aandacht. In Hongarije verdween in het voorjaar van 2018 het kritische en onafhankelijke Magyr Nemzet, een dagblad dat in 1938 was opgericht. Het had de nazi-tijd in de illegaliteit doorgebracht en vervolgens de communistische censuur overleefd. Een moderne generatie machthebbers had de krant alsnog om zeep geholpen, vooral door financiële stromen te beïnvloeden. Het zette ons te denken.
Een geheel ander bericht was het artikel van Yvonne Zonderop in De Groene Amsterdammer, waarin ze Andreas Schleicher aan het woord laat. Schleicher is de directeur educatie en vaardigheden van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). ‘Google weet alles,’ stelt hij, ‘met feitenkennis onderscheid je je niet meer.’ Het is moeilijk te ontkennen dat Google kwaliteiten heeft, maar wie dat beweert heeft wel een heel cynische kijk op kennis, net als op de toepassing en ontwikkeling ervan.
ALLES IS ARCHITECTUUR
Misschien hebben dergelijke berichten niet direct invloed op ons vakgebied en lijkt het wat overdreven om een debat over architectuur en stedenbouw in Groningen aan te wakkeren met berichtgeving over de neergang van media en educatie-inzichten in Europa en de rest van de wereld.
Wel sterken die berichten ons in het idee dat kennisontwikkeling en -toepassing nooit vanzelfsprekend is. We mogen nooit onverschillig zijn over onze inhoudelijke drijfveren en moeten onszelf structureel blijven verrijken met kennis en expertise van buitenaf: al is het alleen maar om te voorkomen dat we echt gaan geloven dat Google alles weet.
Overigens: uiteindelijk hebben berichten als deze natuurlijk wel met ons vakgebied te maken; alles is architectuur, hield Taverne zijn studenten altijd al voor.
Het klinkt misschien wat naïef, maar wij vermoeden dat mensen zoals Pieter, Niek of Ed, of in elk geval zij drieën samen, nog steeds meer weten dan Google. En dat het dus, vanuit het perspectief van ons vakgebied en de ontwikkeling daarvan, per definitie zin heeft om deze experts bij elkaar te zetten in een debatavond. Of, zoals we ons eigenlijk voorstelden, in een ‘gesprekslezing’.
“Zonder continuïteit en samenhang kan kennis zich niet ontwikkelen.”
Door met elkaar in gesprek te gaan houden we niet alleen onze vakkennis op niveau, het is ook nodig om de ontwikkeling en kwaliteit van onze discipline een zekere continuïteit te geven – een woord dat gelukkig weer in opkomst is. Zonder continuïteit en samenhang kan kennis zich immers niet ontwikkelen, geen betekenis krijgen, een gegeven waarvan de uitspraak van Schleicher misschien het beste bewijs is.
De afgelopen twee jaar gaven Emiel en ik les aan de Academie van Bouwkunst, aan een generatie studenten die is opgegroeid met Google en digitale bronnen. Voor het vak ‘Gebouwanalyse’ moesten zij een gerealiseerd ontwerp kiezen, daarover informatie verzamelen en die vervolgens analysen, als ware het een omgekeerd ontwerpproces.
Los van de kwaliteit van de eindopdrachten waren we vooral ongemakkelijk verrast door de hoeveelheid informatie die studenten niet konden vinden. Sommigen moesten we erop wijzen dat er in Groningen bibliotheken staan, waar je boeken kunt vinden die de door hen gezochte informatie bevatten. Blijkbaar had Google ze daar niet op gewezen.
STUKJES REALITEIT
In een onderzoek naar ontwerpbureaus in Groningen, dat we uitvoerden in opdracht van het Atelier Stadsbouwmeester, liet een bureau zich ontvallen het lastig te vinden continuïteit in de kwaliteit van projecten te waarborgen. Dat was mede omdat projecten tegenwoordig door de markt in steeds kleinere parten worden verdeeld.
Alessandro Barrico, een Italiaanse auteur en filosoof, schrijft in The Game een stevige cultuurkritiek op de digitale revolutie. Die richt hij niet zozeer op de aard of inhoud van die revolutie, maar op de onbezonnenheid waarmee we die hebben omarmd. Daarbij hebben we nauwelijks een idee van de doelstellingen, zegt Barrico, laat staan van de waarden en uitgangspunten die eraan ten grondslag liggen. Er stond een mooie parallel in, die ons deed denken aan de door het ontwerpbureau verwoorde kwestie.
‘We hebben de werkelijkheid gedigitaliseerd’, stelt Barrico. We zijn ‘aan de slag gegaan om de werkelijkheid op te breken in piepkleine stukjes, en aan elk van de stukjes hebben we een reeks nullen en enen toegekend.’ Dat opdelen in stukjes is natuurlijk het grote verschil met de analoge wereld. De wijzers ‘van een kerkklok zijn continu in beweging, omvatten kortom elk micro-ogenblik van de tijd, net zoals het kwik dat uitzet in de thermometer zich door het buisje verplaatst en elk microniveau van de temperatuur omvat.’
In de digitale wereld werkt het niet zo. Ook daar kunnen we de niveaus eindeloos klein maken, maar tussen die informatie, hoe klein we die ook opdelen, zit ‘een (eindeloos) klein stukje wereld dat het digitale systeem onderweg kwijt raakt.’
‘Een mogelijke tekortkoming van de digitale wereld is dat die niet in staat is om alle nuances van de echte wereld te registreren.’ Barrico verwoordt de moeite die het kost om continuïteit in onze vakwereld te bewaken, in perfecte beeldspraak. We kunnen onze wereld en ons werk in stukken hakken om het overzicht te bewaren, maar de versnippering van kennis zorgt er eveneens voor dat we onderweg relevante informatie kwijtraken: dat we losse stukjes realiteit creëren, waarvan de samenhang ver te zoeken is.
GELATENHEID, VOORBEHOUD EN TWIJFEL
Reden om bij de pakken neer te gaan zitten is dat voor Barrico overigens niet. Ondanks zijn scherpe, kritische houding kunnen we hem zeker niet als cultuurpessimist bestempelen. In een stuk van zijn hand dat in De Groene Amsterdammer van februari verscheen, maakt hij gehakt van de westerse elite. In zijn ogen heeft die elite naar aanleiding van de digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor ‘het pact’ met de mensen, de kop te ver in het zand gestoken.
“Zonder noemenswaardig alternatief heeft de overwinning van incompetente figuren een vernietigende prijs: niet voor de elites (‘want, nou en’), maar voor iedereen.”
Nog fijner gehakt maakt hij van de coup tegen de elites, ‘door leiders die garant staan voor een dagelijkse wraak in de permanente achteruitversnelling’. Zonder enig noemenswaardig alternatief heeft de overwinning van deze vaak incompetente figuren een vernietigende prijs: niet voor de elites (‘want, nou en’), maar voor iedereen.
De mythe van een simplistisch wereldbeeld als antwoord op de ingewikkelde tred van ‘de hoger ontwikkelde gedachte, is een fantastische creatuur waar we eeuwen en eeuwen over hebben gedaan om haar te ontmaskeren. Haar nu weer tot leven roepen is voor geestelijk zwakzinnigen.’ Barrico wint er geen doekjes om. Hij vervolgt:
‘We hebben al heel lang begrepen dat het beter is om veel, zo veel mogelijk, van iets te weten voordat je eraan gaat morrelen, dat het beter is om zo veel mogelijk mensen te kennen als je jezelf wilt leren kennen, dat het beter is om de gevoelens van anderen te delen om onze eigen gevoelens te kunnen beheren, dat het beter is om veel woorden ter beschikking te hebben in plaats van weinig omdat uiteindelijk wint wie het meeste weet. En er is een begrip, een definitie, van deze manier van ons verdedigen tegen de wrede hardheid van de realiteit dankzij het geduldige en geraffineerde gebruik van onze intelligentie en ons collectieve geheugen: cultuur.’
Dat fundament van kennis en intelligentie als basis voor onze ontwerpcultuur lijkt me een goede raadgever. De brief die wij aan de Commissaris van de Koning in Groningen schreven, na een wat onbeholpen noodkreet van zijn kant in het voorjaar van 2018, besloten we met een verwijzing naar één van de voetnoten van Arnon Grunberg. Hierin citeert hij classica Rosa van Gool in de Volkskrant, die op haar beurt Alie de Vries citeert: ‘kennis leidt tot nuancering’. Hij voegt daaraan toe: ‘oftewel tot gelatenheid, voorbehoud en twijfel’.
Dat is in een tijd waarin we hapklare stukken realiteit moeten produceren misschien moeilijk te verkroppen. Zelfs binnen de vakgroep wordt het uiten van kritische geluiden inmiddels als gemopper gezien. Maar als we echt begaan zijn met onze omgeving creëren we weer een praktijk waarin we met een onbegrensde blik naar die nuancering op zoek kunnen gaan.
Manifest voor het debat als kennisbron is gepubliceerd in het magazine van Platform GRAS.