Wonen in stadshart

Groningen

Jaar2017

TypeEssay (R. Asschert, E.J. Dorsman e.a., 'Wonen in stadshart' in: >>WISH<<, GRAS Uitgevers, 2017)

OpdrachtgeverGemeente Groningen
Fotografie: Marcel van der Schuur

Wonen in Stadshart


Download het essay: Wonen in stadshart

 
Samen met René Asschert, Peter Michiel Schaap en stadsbouwmeester Jeroen de Willigen is het essay ‘Wonen in stadshart’ geschreven, gepubliceerd in WISH (Wonen in stadshart) naar aanleiding van de gelijknamige woningbouwmanifestatie die de gemeente Groningen organiseerde in 2017. Met WISH is de gemeente een onderzoek naar nieuwe vormen van wonen in en om de binnenstad gestart, voor doelgroepen die graag in de binnenstad willen wonen, maar die vooralsnog weinig door de markt worden bediend.

Het essay verkent de typische ruimtelijke en functionele gelaagdheid van het stedelijk milieu, als ook de belangrijke rol die hierin altijd voor wonen was weggelegd. Draagt de fundamentele functie van het wonen, het basisprogramma dat het wonen voor de steden betekent, nog altijd bij aan de kwaliteit van het binnenstedelijk milieu? Of is het wonen in de binnenstad te grabbel gegooid aan opportunistische ontwikkelende bouwers, met een ietwat eenzijdig en armoedig woonmilieu in het centrum tot gevolg?

‘Wonen in stadshart’ analyseert kritisch, duikt de geschiedenis in, zoekt voorbeeldige typologieën en verkent de mogelijkheden van de opgave. Het essay vertrekt bij de vlucht van het moderne wonen, waardoor in het naoorlogse Groningen in een razend tempo nieuwe woonwijken uit de grond verrezen. Er wordt ingegaan op de herwaardering van de compacte stad, als antwoord op het uitgespreide moderne bouwen. Ook wordt het wonen onderzocht in relatie tot de gelaagdheid en diversiteit van de binnenstad. Uiteindelijk eindigt ‘Wonen in stadshart’ met een vurig pleidooi voor de ruimtelijk en programmatische rijkdom als basis voor binnenstedelijke woonmilieus – woonmilieus waarvan Groningen er wel wat kan gebruiken.


WONEN IN STADSHART

DUIDING VAN EEN MAATSCHAPPELIJKE EN ARCHITECTONISCHE OPGAVE

 

 
Stel, we geven honderd mensen de opdracht een stad te tekenen. Wat tekenen ze dan? Worden het grote in het groen badende woonwijken, doorsneden door wegen op poten? Wordt het een urban sprawl à la Los Angeles? Of tekenen ze een historische stad: organisch gegroeid met ruime pleinen en een mooi stadspark op de oude vestingwerken? Wild guess: de meerderheid tekent vast het laatste. Die historische stad is namelijk hot. Soms is het net of iedereen er wel (weer) wil wonen.

 


DE ‘VLUCHT’ VAN HET MODERNE WONEN

Na de Tweede Wereldoorlog nam onze woningbouw een grote vlucht. In razend tempo stampten we nieuwe woonwijken uit de grond, gebaseerd op moderne inzichten over de stad. De auto kreeg ruim baan en we bouwden in stroken in plaats van in blokken. Het leek voorbij met de organisch gegroeide stad, die tot ver in de twintigste eeuw het beeld had bepaald.

Voor wie het niet kent: de website Topotijdreis.nl laat die enorme bouwexplosie prachtig zien. Zoom maar eens in op een willekeurige stad, Groningen bijvoorbeeld. Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw is het stadssilhouet nagenoeg gelijk aan de contouren van de eerste kaart op Topotijdreis.nl. En wie de geschiedenis van Groningen een beetje kent, ziet zelfs dat het silhouet nauwelijks afwijkt van de plattegrond die cartograaf Egbert Haubois in 1643 tekende: een kaart die bijna tweehonderd jaar lang als basis diende voor alle ‘nieuwe’ kaarten van de stad.

Natuurlijk groeide Groningen in die periode wel: van 20.000 rond 1600 tot 35.000 in 1850. De groei werd geheel opgevangen binnen de vestingwerken. En dan met name in de zeventiende-eeuwse stadsdeel dat ten noorden en oosten van het middeleeuwse hart was uitgelegd. Iedere nieuwe versie van de Haubois kaart laat zien dat de plattegrond steeds verder opgevuld wordt: een nieuwe straat, een nieuw blok woningen, een Nieuwe Kerk maar ook molens, havens, pakhuizen en andere bedrijvigheid.

Wanneer we verder reizen door de topografie van de stad, zien we dat de echte bouwexplosie in Groningen pas plaatsvindt vanaf 1965. Dan verschijnen rond de relatief dunne schil van de jaren twintig en dertig grote nieuwe woonwijken, gebaseerd op moderne principes: eerst in het Zuiden, daarna in het Noorden.

In de jaren zeventig en tachtig neemt de groei verder toe met (woonerf)wijken als Beijum en Lewenborg. Ze zijn in zichzelf net zo groot als het oude stadshart. Weer een decennium later doet de Vinex er nog een schepje bovenop. De optelsom van deze (naoorlogse) uitbreidingen beslaat inmiddels zeker zeventig procent van het totale bebouwde oppervlak van Groningen.

Vooral de naoorlogse schil is het resultaat van veranderende inzichten over de stad en de enorme schaalvergroting van onze industrie en bedrijvigheid. Daarbij bleek de compacte stedelijke structuur van weleer onvoldoende in staat om nieuwe, grootschalige functies overtuigend een plek te geven. Wonen, werken en recreëren kregen elk hun eigen plek. Functies werden gescheiden. Daarmee namen we afscheid van de (functionele) diversiteit die de stad altijd zo gekenmerkt had.

Natuurlijk hoeven we er niet rouwig om te zijn dat grote industriële complexen geen beslag hebben gelegd op de kleinschalige historische stad. Maar helaas schoten we wel wat door in onze herordening. Ook de binnenstad ontsprong de dans niet. De auto kreeg ruim baan. Grote infrastructurele doorbraken moesten gaan leiden tot een optimale bereikbaarheid. Ook begonnen retail en kantoren de woonfunctie te verdringen.

Straten die voorheen hun karakter ontleenden aan een mooie mix van wonen, winkelen en kleinschalige bedrijvigheid veranderden in pure winkelstraten. Wonen, dat deed je in een woonwijk. Daarbij is het voor ons, als moderne consumenten, maar moeilijk voor te stellen dat een typische winkelstraat als de Herenstraat amper zeventig jaar geleden ‘gewoon’ was als alle andere: een straat waar een diversiteit aan stedelijk leven de essentie van de stad verbeelde.
 

DE COMPACTE STAD

Ondanks de enorme stedelijke expansie, is de binnenstad nog altijd de plek waar de essentie van het stadsleven is samengebald. Rekenend vanaf de oorlog is de herkenning van die kwaliteit gelukkig maar een paar decennia weggeweest. Terwijl de bouw van nieuwe woonwijken voortschreed, kregen we in de loop van de jaren zeventig (ook) weer aandacht voor de compacte stedelijke structuur.

De stadsvernieuwing, die in steden als Amsterdam en Groningen de binnenstad redde van de schaalvergroting, is daar een mooi voorbeeld van. Net als het baanbrekende Groninger Verkeerscirculatieplan dat de auto vanaf 1977 (weer) uit de binnenstad verdreef en elders in Nederland veel navolging kreeg.

Meer aandacht voor de binnenstad was ook hard nodig. Duik ter illustratie maar eens in de beeldbank van een stadsarchief naar keuze en zoek naar foto’s uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Daar zien we niet het idyllische centrum waar tegenwoordig menigeen wil wonen. De openbare ruimte is rommelig en wordt gedomineerd door het verkeer. Kwaliteiten gaan schuil achter Trespa. En ook veel nieuwbouw lijkt de schouders op te halen voor kwaliteit en gevoel voor historische context.

Juist vanaf deze periode krijgen steden ook last van andere soorten van verdringing. Grootschalige winkels zoeken het liever buiten de stad: van bouwmarkt tot woonforum en garagebedrijf. De reden laat zich raden. Op het bedrijventerrein is ruimte voor de gewenste grote schaal. Bovendien zit het hier wel goed met de bereikbaarheid.

Reagerend op de voortschrijdende uitholling streeft Groningen zeker vanaf de jaren tachtig naar een compact georganiseerde stad met een centrum dat nog altijd de functie van economisch stadshart vervult, ook voor de regio. Het beleid van de compacte stad wordt niet alleen omarmd om een hoge bebouwingsdichtheid te realiseren en harde grenzen met het buitengebied te maken. Het wordt vooral ingezet om voorzieningen en stedelijke programma’s te intensiveren. Daartoe wordt volop geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte en het behoud van belangrijke (culturele) voorzieningen: de trekkers van stedelijkheid.

Naast het zo veel mogelijk sparen van het omliggende landschap heeft het idioom van de compacte stad Groningen versterkt. Stadsdelen zijn vanwege de dalende bezettingsgraad van woningen verdicht om dagelijkse wijk en buurtvoorzieningen op peil te houden, terwijl voor de stad als geheel een grotere dichtheid aan centrumstedelijke functies in het stadshart is geconcentreerd. In tegenstelling tot de scrambled egg van veel moderne steden vertoont de plattegrond van Groningen daardoor nog altijd gelijkenis met een spiegelei.

 
HET BONTE HOLLANDSE HUIS

De functionele ‘uitholling’ van het wonen in het centrum valt goed af te lezen aan de geschiedenis van de ‘stoep’ zoals deze zich tot de twintigste eeuw ontwikkelde – dus niet als trottoir, maar als particuliere zone voor het huis. De ontwikkeling in de omgang met de stoep vormt een sterke metafoor voor de functionele ontwikkeling van binnensteden in het algemeen, als ook van het wonen in het bijzonder.

Het verdwijnen van de stoepen verbeeldt treffend de radicale omslag die het straatleven en daarmee het zichtbare stedelijk leven in de twintigste eeuw doormaakte. De stoep was altijd een functionele buitenruimte geweest, nauw verbonden met het brede scala aan functies dat de bebouwing van het centrum normaliter huisvestte.

Het functioneel bonte Hollandse huis voorzag in ruimtes voor productie, opslag, ateliers, winkels en wonen, tot op zekere hoogte allemaal gerelateerd of gericht op de straat. De diversiteit van de inrichting van de stoep, met keldertrappen, bordestrappen, bankjes, entrees, potkasten en uitstallingen maakte de historische maar vooral ook functionele gelaagdheid van de bebouwing letterlijk tastbaar. Het leven op straat was automatisch verbonden met het leven in de huizen en de stoep was een uitstekende plek om de representativiteit van de architectuur te vergroten.

Als we die rijkdom eens vergelijken met de huidige situatie, dan is het helaas zoeken naar een verband tussen de functionele ontwikkeling van het centrum en de openbare ruimte, waarvan het debat over de inrichting ervan zich lijkt te beperken tot de hoeveelheid fietsen, reclameborden en terrassen – voor zover we van een debat kunnen spreken. In de heropleving van de stedelijke dynamiek is de rol van het wonen nog onderbelicht gebleven.

 
EN HET WONEN DAN?

Onderzoek naar zogenaamde interactiemilieus laat zien dat de clustering van functies nog altijd het succes van de stad bepaalt. Zeker in stadscentra gaat het om een verzameling van elkaar versterkende programma’s en menselijke handelingen. Het gaat om het verbinden, distribueren en uitwisselen van voorzieningen, arbeid, onderwijs, producten, kennis en cultuur. Hoe rijker een interactiemilieu, hoe sterker wordt bijgedragen aan de uitwisseling van mensen, goederen, kapitaal, kennis en informatie. Sterke steden zijn doorgaans veelzijdige steden.

Door de eeuwen heen heeft de woonfunctie de diversiteit en gelaagdheid van de binnensteden gevoed. Sterker, de woonfunctie is misschien wel van levensbelang voor welk stedelijk milieu dan ook. Wat dat betreft hoeven we ons alleen maar een voorstelling te maken van een binnenstad zonder woningen. Daar wordt echt niemand vrolijk van.

Stedelijke interactiemilieus zijn altijd gemengde milieus, ontstaan door de combinatie van openbare ruimte en private objecten, ontwikkeld omdat mensen zich er wilden vestigen. De relatie tussen het woonprogramma en de openbare ruimte vormt de basis voor een waaier van verschillende functies, voor een omgeving met voorzieningen voor de ontmoeting en uitwisseling van personen, goederen en informatie.

Toch is de woonfunctie, ondanks de heropleving en omarming van de stedelijke dynamiek, op veel plekken in Nederland nog onderbelicht. Het wonen heeft zich lichtelijk eenzijdig ontwikkeld, met, als we het heel scherp stellen, uniforme eengezinswoningen aan de randen en kleine, niet al te hoogwaardige studio’s in en om het centrum. Andere smaken treffen we nauwelijks aan, zeker niet als het om nieuwbouw of herbestemming gaat.

Groningen is in dit opzicht misschien wel het meest treffende voorbeeld. Al groeiend en met stop de jongste stad van Nederland is de binnenstad de afgelopen jaren meer en meer het domein van studenten en jongeren geworden. De druk van de markt heeft daarbij lang niet altijd bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit die we juist in de binnenstad willen behouden en versterken

Natuurlijk is er niks mis met al die jongeren, zeker niet in en studentenstad als Groningen. Maar een stad is meer dan dat. Bovendien is er een groeiende groep mensen die ook graag in en om de binnenstad wil wonen: van (jonge) gezinnen en 55-plussers tot kleine ondernemers, alleenstaanden en starters op de woningmarkt. Het menselijk contact lonkt, de rijkdom aan activiteiten, de mogelijkheden voor creativiteit en samenwerking; een hoge dichtheid van mensen en voorzieningen zorgt voor structurele aantrekkingskracht.

Willen we de kwaliteit en ruimtelijke diversiteit van het stadshart waarborgen, dan zullen we het woningbestand (weer) een overtuigend gemêleerd karakter moeten geven. Niet voor niets heeft de gemeente Groningen haar ambities voor de binnenstad nadrukkelijk gekoppeld aan het stedelijk woonklimaat.

En ook niet geheel toevallig onderzocht de gemeente met de manifestatie BouwJong! (2010) de mogelijkheden van grootschalige studentenhuisvesting buiten het stadshart. Het doel? Kwalitatief hoogwaardige jongerenhuisvesting toevoegen en het verminderen van de druk van deze doelgroep op het centrum en de zogenaamde schilwijken.

 
WONEN IN STADSHART

Kunnen we de groeiende populariteit van de stad omarmen? Kunnen we het wonen in het stadshart verbreden en toegankelijk maken voor andere doelgroepen? Kunnen we de woonfunctie weer tot een integraal onderdeel van de binnenstedelijke opgave maken? Kunnen we dat doen door kwaliteit toe te voegen en te behouden?

Deze vragen liggen ten grondslag aan de manifestatie Wonen in Stadshart. Met de manifestatie haalt de gemeente Groningen een beproefd middel van stal. Wonen in Stadshart is namelijk bij lange na niet de eerste breed opgezette architectuurmanifestatie. We noemden reeds BouwJong! Maar er zijn er meer: van De Intense Stad (2004) en Intense Laagbouw (2008), die zich richtten op een verdichting van de naoorlogse schillen, tot de kunst en architectuurmanifestaties Blue Moon (2001), A Star is Born (1996), What a Wonderful World! (1990) en Stadsmarkeringen (1990) die een voor een de stad vierden.

Voor het maken van kwalitatief hoogwaardige plannen is in principe voldoende ruimte in en om de Groninger binnenstad. Mede daardoor, en in lijn met de illustere voorgangers, is Wonen in Stadshart (ook) een echte ontwerpmanifestatie geworden. Toch was het vertrekpunt een ontwikkelmanifestatie. Dit werd kracht bijgezet door het aantrekken van een inspirator en aanjager uit de ontwikkelwereld. Daarmee lag meteen de centrale opgave op tafel: hoe krijgen we het voor elkaar?

Dat de opgave acuut is, blijkt wel. Zo blijft de diversiteit van de woningvoorraad ver achter bij de vraag. De markt is krap, met forse prijsstijgingen tot gevolg. Doelgroepen die wel willen, worden niet bediend. Ook de gemeente wil wel, maar heeft niet altijd de middelen om te investeren in gebiedsontwikkeling. Ondertussen worden de corporaties beperkt door hun kerntaak: het huisvesten sociale doelgroepen. Daarbij wordt het door de nieuwe Woningwet steeds moeilijker om op waardevolle plekken nog sociale woningbouw te realiseren of te behouden.

Maar is dit reden om bij de pakken neer te zitten? Welnee. De gemeente Groningen heeft zich met Wonen in Stadshart de ruimte gegund om grotendeels op eigen grond en met eigen panden de mogelijkheden van het wonen in de binnenstad op de kaart te zetten. In feite heeft ze daarmee de sleutel in handen om de manifestatie tot een succes te maken.

Hetzelfde geldt voor de (markt)partijen die zich met eenzelfde ambitie aan de manifestatie verbonden hebben: de Rijksuniversiteit Groningen, Extenzo, Wooncreatie, Hanzevast, RE-Z Ontwikkeling en H.C.M. Kroon. Daarbij zijn in relatief korte tijd diverse verkenningen, ontwerpstudies en soms zelfs al concrete plannen getekend. Ze laten op overtuigende wijze de kansen en mogelijkheden van de locaties zien.

Ondertussen heeft de gemeente de ambitie om slim met haar eigen grond en vastgoed om te gaan. In de woonvisie Wonen in stad (2015) is dit streven veelbelovend verwoord. Zo wil de gemeente ‘alternatieve ontwikkelmogelijkheden’ verkennen voor haar eigen vastgoed en plannen ontwikkelen voor ‘nieuwe doelgroepen’. Wat dat betreft wil de gemeente, als initiator van Wonen in Stadshart, het niet laten bij plannen maken. De uitvoering is essentieel. Daar zal de stad het voortouw in nemen.

 
HALLO GRONINGER WOONARCHITECTUUR!

Wonen in Stadshart gaat over veel meer dan alleen een zoektocht naar nieuwe woningen en typologieën voor verschillende doelgroepen. Het gaat over de relatie tussen de woning en de directe woonomgeving; over de stoep als voortuin en over kwaliteit van de bebouwde omgeving. En dat alles in misschien wel het grootste monument van Groningen: de historische binnenstad.

Zo’n opgave vergt wat van opdrachtgevers en architecten. Het vraagt om gevoel voor samenhang en contextueel besef: een zorgvuldige architectuur die inspiratie put uit de stedelijke context, die de bestaande bebouwing als vertrekpunt neemt en die het ontwerpen altijd als een onlosmakelijk van de stad beschouwt. En misschien vraagt het nog wel het meest om liefde: liefde voor de stad en liefde voor het vak.

Het is goed om te zien dat alle Wonen in stadshart ontwerpen hier met vlag en wimpel in zijn geslaagd. Ook is het goed om te zien dat bouwen in een historisch stadshart niet hoeft te leiden tot historiserende architectuur. In tegendeel zelfs. De plannen bouwen voort op de stad. Ze interpreteren de opgave en vertalen dit in een nieuwe betekenisvolle laag die op veel plekken op een haast vanzelfsprekende maar hedendaagse manier opgaat in het stedelijk weefsel.

Op basis van deze plannen kunnen verloren geachte karakteristieke panden weer onderdeel worden van een historische stadsentree; vormt een eigentijds ontwerp een onopvallende toevoeging; wordt een theehuis en publiek toegankelijke hof aan de stad toegevoegd; en gaat een voorstel voor nieuwe woningtypen op zoek naar de kleinst mogelijke ingreep.

Ook wordt een veelheid aan typologieën voorgesteld die eigen is (en zou moeten zijn) aan de binnenstad. Zo zijn de mogelijkheden van een school voor verschillende doelgroepen doordacht; krijgt de Herestraat haar allure terug en wordt de stadsvernieuwing tot nieuwe hoogtes gebracht.

Het is een lust om te zien hoe we met een dosis verbeeldingskracht, met gevoel voor context en continuïteit, nieuwe maar tegelijk vanzelfsprekende oplossingen voor het centrum ontdekken, hoe we verscholen hoven tot collectieve, semipublieke ruimtes kunnen maken, optoppingen weer tot architectonische rijkdom opwaarderen, bakstenen gevels weer ambachtelijk benaderen en de verborgen kansen van de ‘Groninger grachtengordel’ weer boven water halen. Wie zich met Wonen in stadshart bezighoudt, beseft: met kleine, bescheiden ingrepen, dragen we bij aan de samenhang van de stad.